Ambassadeur René Peters: “Zet Rotterdam op de kaart als waterstofregio”
TNO-onderzoeker René Peters helpt als ambassadeur van het Deltalinqs Climate Program bij de ontplooiing van het Rotterdamse havengebied als waterstofregio. De tijd is hier volgens hem rijp voor. “Er zijn weliswaar nog kennislacunes, maar de basiselementen om te komen tot een waterstofregio zijn inmiddels ontwikkeld.”
Welke rol heeft waterstof in de toekomst van de industrie en logistiek?
“Een interessante vraag want tot voor kort werd waterstof gezien als het Zwitserse zakmes, je kan er werkelijk alles mee. Dat is natuurlijk niet het geval. Zo kun je in de gebouwde omgeving veel slimmer aan de slag met de warmtepomp en op de weg werkt elektrisch rijden prima. Maar kijk je naar zwaar vrachtverkeer, de luchtvaart en de scheepvaart dan wordt elektrificeren al een stuk ingewikkelder. Daar liggen dus zeker kansen voor waterstof. Hetzelfde geldt voor de industrie, bijvoorbeeld voor productieprocessen met hoge temperatuur. Dat hoeft overigens niet per se in de vorm van waterstof als molecuul te zijn, maar kan ook in gebonden vorm. Denk aan ammoniak, methanol of synthetische kerosine voor de luchtvaart. Ik denk dat waterstof, de vorm maakt niet veel uit, in de nabije toekomst heel belangrijk wordt voor sectoren waar elektrificatie ingewikkeld of niet mogelijk is.”
Denk je dan vooral aan groene waterstof?
“Inderdaad. We moeten immers toewerken naar oplossingen die zo groen mogelijk zijn. Blauwe waterstof kan wel een tussenoplossing zijn, want ook hiermee verminder je direct de CO2-uitstoot. Nadeel is dat je dan nog steeds aardgas nodig hebt voor het productieproces en daar moeten we op den duur vanaf. Dat kan ook, want we ontwikkelen zowel op zee als op land steeds meer zonne- en windenergie. Dit vergroot de kans op dalende elektriciteitsprijzen waarmee betaalbare groene waterstof geproduceerd kan worden. Het feit dat we de komende jaren blijven kampen met netcongestie kan eveneens in het voordeel van groene waterstof werken. In plaats van de duurzaam opgewekte stroom weg te gooien, dit gebeurt met name op dagen met veel wind of zon, kun je die ook benutten voor de productie van waterstof.”
Hoe kan je win-win situaties creëren?
“Die creëer je met name door in goede samenwerking ketens te bouwen. Het produceren kan deels in het Rotterdamse havengebied plaatsvinden, maar daarnaast zal er sprake zijn van import. Dit gebeurt in de vorm van ammoniak en methanol, dat wellicht deels weer gekraakt moet worden. Ook zijn er transportleidingen nodig en natuurlijk meer en meer afnemers. Op al die schakels heeft de Rotterdamse haven een sterke positie. Zet dus samen de schouders onder het bouwen van de hele keten en wel op zo’n manier dat leveringszekerheid voor deze relatief nieuwe energiedrager gegarandeerd is. Het gebruik van CO2 uit biomassacentrales biedt bovendien extra kansen voor vergroening via e-fuels zoals e-methanol en e-kerosine.”
Hoe kijk je in dit verband aan tegen bestaande en nieuwe wettelijke maatregelen?
“Positief. Met name voor de scheep- en luchtvaart gaan er meer en meer verplichtingen gelden. Dit betekent dat de markt gedwongen wordt om groene brandstoffen, meestal gebaseerd op groene waterstof, in te kopen. De internationale scheepvaart heeft zelfs al afgesproken om in 2050 volledig CO2-neutraal te zijn. Dit betekent dat vanuit deze sector de vraag naar groene brandstoffen alsmaar zal toenemen. Effectief hierop inspelen zal de positie van de Rotterdamse haven mondiaal dus versterken. Ook voor de binnenvaart, eveneens belangrijk voor Rotterdam, zie ik kansen. Men zal meer en meer kiezen voor óf elektrisch óf waterstof. Voor de industrie zijn er minder strakke verplichtingen, maar die gaan er ongetwijfeld komen.”
Zijn er nog kennislacunes?
“Wellicht vreemd om te zeggen vanuit een kennisinstituut, maar leemtes in de kennis zijn niet de obstakels om de transitie te maken. Natuurlijk zijn er nog witte vlekken, bijvoorbeeld ten aanzien van het kraken van ammoniak. De productie van synthetische brandstoffen staat zelfs nog in de kinderschoenen. Ook de kosten voor de technologie om waterstof te maken zijn nog best hoog. Maar nogmaals, kennis is niet de beperkende factor. Het zit ‘m meer in het sluiten van alle schakels en dat er zicht is op het verdienen van geld, want dat is uiteindelijke de belangrijkste randvoorwaarde. Daarom is de economische kant het meest uitdagend, te meer daar er nog nauwelijks een markt voor waterstof is.”
Wat zijn in jouw ogen recente successen op dit gebied?
“Positief is natuurlijk het besluit rond de ontwikkeling van een waterstofinfrastructuur in de regio Rotterdam. Jammer in dit verband is wel dat de ontwikkeling van de Delta Rhine Corridor is uitgesteld. Hiermee loopt onder meer de aanleg van ondergrondse buisleidingen tussen Rotterdam en de Duitse grens vertraging op. Goed nieuws is wel dat dit jaar voor zeven projecten zo ‘n € 250 miljoen is uitgetrokken om de ontwikkeling van waterstof op gang te brengen. In de volgende fase is zelf 1 miljard euro beschikbaar. Het feit dat steeds meer windparkontwikkelaars zich committeren aan waterstofproductie zal eveneens gunstig uitwerken. In de laatste tender koppelde Zeevonk, een samenwerking van Vattenfall en Copenhagen Infrastructure Partners, hieraan zelfs een jaarlijkse productiecapaciteit van 1000 MW. RWE en TotalEnergies werken in hun Oranjewind windpark samen aan 600 MW elektrolysecapaciteit. Stuk voor stuk zijn dit serieuze signalen dat de markt aan het opschalen is.”
Hoe zie je de rol van Deltalinqs in het stimuleren van deze ontwikkeling?
“Als eerste het vormgeven aan de lobby richting Den Haag om deze sector in de Rotterdamse regio de wind in de zeilen te geven. Neem de brief die recent is uitgegaan over het belang van de Delta Rhine Corridor. Daarbij hoort ook het inpassen van Europese regelgeving in Nederlands beleid. Die vertaling is heel bepalend voor Rotterdam om zich daadwerkelijk te ontwikkelen tot waterstofregio. Richting de industrie speelt Deltalinqs een rol om de kansen en mogelijkheden onder de aandacht te brengen. Denk aan het presenteren van showcases, de succesprojecten. Voor Deltalinqs zie ik dus echt een aanjaagrol weggelegd.”
Wat betekent de rol van ambassadeur voor jou?
“Voor mijn onderzoekswerk is het waardevol om op deze manier nauw in contact te staan met de praktijk van alledag in Rotterdam. Richting zowel collega’s bij TNO als in mijn contacten met de overheid neem ik die kennis mee, bijvoorbeeld als het gaat om de ontwikkeling van een waterstofinfrastructuur. Omgekeerd zitten wij als TNO bovenop innovatiemogelijkheden. Een drijfveer voor mij is dat ik via mijn rol als ambassadeur onze onderzoeksbevindingen aan de praktijk kan koppelen. Innovatie betekent voor mij namelijk waarde generen uit technologie. Dat kan alleen als de industrie het gaat oppakken en niet met het louter schrijven van rapporten. Via pilots en demonstratieprojecten kunnen onderzoeksinstituten samen met bedrijven het verschil maken. In Rotterdam werken we bijvoorbeeld aan het field lab voor industriële elektrificatie, kortweg FLIE. Het gaat uiteindelijk om het verwezenlijken van groene groei. Daar wil ik vanuit TNO aan bijdragen.”