Deltalinqs verbaast zich over onderzoek T&E: methode, data en conclusies zeer discutabel

Deltalinqs verbaast zich over onderzoek T&E: methode, data en conclusies zeer discutabel

Deltalinqs heeft met verbazing gereageerd op een rapport van de Europese milieuorganisatie Transport & Environment (T&E) dat eerder deze week veel media-aandacht heeft gekregen. Uit onderzoek van T&E zou blijken dat de zeevaart in de Rotterdamse haven jaarlijks verantwoordelijk is voor een koolstofuitstoot van 13,7 miljoen ton.

Op zich is het niet verrassend dat Rotterdam bovenaan staat in een onderzoek naar CO2-uitstoot van de scheepvaart in zeehavens. Rotterdam is immers met afstand de grootste haven van Europa, qua aantal bezoekende schepen, qua tonnage en ook als doorvoerhaven naar de grote Europese markt. Rotterdam is veelal ook de eerste haven die aangedaan wordt en door de grootte en diepgang kunnen de grootste schepen de Rotterdamse haven bezoeken.

Deltalinqs-voorzitter Victor van der Chijs: “Belangrijke nuance is wel dat door de gehanteerde methode van het onderzoek, dat overigens gegevens uit 2018 gebruikt, de volledige uitstoot van het zeetransport wordt toegerekend aan de eerstbezochte zeehaven (‘first port of call’). Zo wordt door het onderzoek de gehele uitstoot van bijvoorbeeld een groot containerschip dat van China naar Europa vaart en eerst Rotterdam aandoet (wat zeer vaak het geval is), aan Rotterdam toegerekend. Stel dat dit schip vervolgens doorvaart naar Hamburg, en daar de rest van zijn containers lost, dan wordt aan Hamburg alleen de uitstoot van de ‘route’ van Rotterdam naar Hamburg toegerekend."

"Deltalinqs is van mening dat de scheepvaart snel moet verduurzamen,” vervolgt Victor, “en gelukkig worden er al veel maatregelen genomen. Maar voor het substantieel terugdringen van uitstoot van zeescheepvaart zijn bindende internationale afspraken nodig. Daar worden wel stappen gezet, maar door het internationale speelveld en grote nationale commerciële belangen ligt het tempo nog te laag.”

Uitstoot aan de kade
Wanneer gekeken wordt naar de uitstoot aan de kade, is dat voor Rotterdam 640K ton CO2-emissie. Juist ten behoeve van de schepen aan de kade kunnen lokaal effectieve maatregelen genomen worden om de CO2-uitstoot substantieel te verlagen. Dat heeft dan ook topprioriteit voor de scheepvaart en de gevestigde ondernemingen in de Rotterdamse haven. Op dat gebied gebeurt al veel en er staat nog meer op stapel. Voorbeelden zijn het veel efficiënter gebruikmaken van de haven door de schepen, waardoor de verblijftijd korter is en alle processen optimaal gestroomlijnd plaatsvinden. Ook zetten de rederijen in op het gebruik van zo snel en zoveel mogelijk schonere brandstoffen zoals LNG en methanol. Dit is de opmaat naar scheepvaart met volledig duurzame energiedragers zoals waterstof. Voor de walstroominfrastructuur in de haven van Rotterdam worden ook belangrijke stappen gezet. Dit gaat ervoor zorgen dat schepen in de haven via duurzame elektriciteit van energie worden voorzien, in plaats van het laten doordraaien van de eigen dieselmotoren als schepen aangemeerd liggen om te laden en lossen.

Verduurzamen industriële ondernemingen
Naast het vergroenen van de scheepvaart zijn ook de industriële ondernemingen zeer actief met het verduurzamen van hun activiteiten. Ondernemingen in het Rotterdamse Haven Industrieel Complex werken via het Deltalinqs Climate Program (DCP) samen aan de klimaattransitie. Van der Chijs: “Binnen het DCP werkt Deltalinqs met haar partners aan drie thema’s: energiemix & infrastructuur, alternatieve brandstoffen & energiedragers en circulaire haven & industrie. Voorbeelden zijn de grote investeringen in bio-raffinage- en elektrolysefabrieken (het creëren van groene waterstof met behulp van duurzaam opgewekte elektriciteit), energie-efficiency en het afvangen en opslaan van CO2 door grote uitstoters zoals raffinaderijen (het omvangrijke Porthos project). De Rotterdamse ondernemingen leveren zo een substantiële bijdrage aan de verduurzaming van Nederland en het behalen van de doelstellingen voor 2030 en later. Cruciaal voor deze projecten is een effectieve samenwerking met de Nederlandse overheid en de EU.”